Reproducties van ansichtkaarten
fotosouvenirs

Denain 1965

Kijk- en leestijd ca. 14 minuten

Tekst ©  Rob Hoen

Frankrijk kent van die stadjes waar je jezelf gaat afvragen hoe het kan dat er ansichten van zijn. Denain is een echte arbeidersstad, zoals je die vaker tegenkomt in Noord-Frankrijk. Het ligt in het oude steenkolenbekken van het noorden, in de driehoek Lille, Valenciennes en Douai. Je gaat hier nooit van zijn leven met vakantie. Hier komt geen toerist. Journalisten weten Denain wél te vinden: voorafgaand aan iedere Franse verkiezingsronde maken ze een reportage in deze stad.

Het is ook geen bijzondere ansichtkaart, een gewoon straatbeeld van Denain. Aan de monumentale mairie aan de Rue de Villars hangt een opvallend grote tricolore. Er staat iemand in de deur van de ingang van het stadhuis. Hij kijkt naar de fotograaf die midden op het kruispunt staat. Er staan een paar fietsen en een brommer aan weerszijden van de entree. Verderop wat geparkeerde auto’s. Achter de witte Citroën DS steekt een vrouw in een groene jurk met een kinderwagen over. Op links is zojuist een man uit een oude Traction Avant gestapt. Hij blijft strak langs zijn auto staan omdat er een motorfiets aankomt. De linde links op de foto staat vol in het blad. Het is zomer. De lucht is blauw. Intussen weet ik dat het op ansichtkaarten nooit regent. Gezien de vele schaduwen is het wel degelijk een zonnige dag. Dus deze keer hoeft de blauwe lucht er niet later ingeplakt te worden. Hoe dan ook, het is een tafereel zonder aanleiding om een verhaal te gaan schrijven. Ik zal deze ansichtkaart nooit naar vrienden sturen. Maar ik ben hier dan ook niet met vakantie.
Denain is anno 2017 een verloederde stad. Bijna 43 procent van de mensen leeft hier onder de armoedegrens. Een enkele banlieue rond Parijs is nog armer. Meer dan een derde van de beroepsbevolking is werkloos. In Denain word je gemiddeld niet ouder dan 57 jaar. Het is ook een bolwerk van het Front National. Bij de laatste presidentsverkiezingen stemde bijna zestig procent voor Marine Le Pen. De in de jaren zeventig en tachtig oppermachtige Parti Socialiste speelt al jaren een ondergeschikte rol in Denain.
Ten tijde van de ansichtkaart is dit een welvarende stad op haar toppunt van voorspoed en wonen hier ruim dertigduizend mensen. Denain is daarmee geen grote stad, maar wel het hart van staal van Noord-Frankrijk. De naoorlogse wederopbouw heeft Denain geen windeieren gelegd. Er wordt meer dan ooit steenkool gedolven in het steenkoolbekken van Nord-Pas-de-Calais. In het geval van Denain is dat de nabij gelegen mijn Fosse d’Aremberg. De kolen zijn voor de staalfabriek Usinor-Denain. Dat is een onderdeel van het staalconcern Usinor, voortgekomen uit een grote fusie van kleinere en grotere staalfabrieken verspreid over Noord-Frankrijk. Al sinds 1839 wordt in Denain staal gemaakt. Halverwege de jaren zestig werken hier elfduizend mensen in deze fabriek. De gloed van de hoogovens van Usinor-Denain kleurt de horizon in de nacht rood. Als huisvrouwen de witte was buiten hangen, wordt die bruin van het ijzeroxide. Over het spoor en de rivier De Schelde wordt erts aangevoerd tot recht tegenover de fabriek. Voor iedere werknemer van Usinor komen er weer een paar banen bij: onderwijzers, postbodes, kasteleins, winkeliers, artsen, etcetera. Voor de arbeidersgezinnen komt een nieuwe keuken, zelfs een nieuwe Renault 4 binnen bereik. De Mobylette kan voortaan in de schuur blijven staan. Denain gaat mee in de consumptiemaatschappij. Dan begrijp ik ook waarom er toch nog zoveel ansichtkaarten van Denain in die jaren gemaakt zijn. Want les Denaisiens zijn trots op zichzelf én hun stad. De Rue de Villars is het kloppend hart van de stad. En Usinor zorgt goed voor haar werknemers en familie. Bijna van de wieg tot het graf: gezondheidszorg, onderwijs, vakopleidingen voor staalbewerking, wieler- en voetbalclubs, allerlei sociale en culturele activiteiten tot en met vakantiekolonies. Bijvoorbeeld in het niet ver van Denain gelegen Vandeuil. Hier kunnen de werknemers van Usinor in georganiseerd verband bijkomen van het zware werk in de fabriek in een park met stacaravans.

Tegelijkertijd besef ik dat de arbeidersgezinnen van Denain maar pionnen in het spel zijn van het kapitalisme. Dat doet mij denken aan mijn vroegere hoogleraar Theo van Tijn. Als student sociale en economische geschiedenis volg ik zijn hoorcolleges aan de Rijksuniversiteit Utrecht in de jaren tachtig. Zijn colleges verlopen in een tempo als het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Met ingelaste stiltes, zodat je bijna de tekst woordelijk kunt optekenen. Het verschil met dat Grote Dictee is dat het klare taal is. Een helder en ongekunsteld verhaal zonder moeilijke woorden. Die aantekeningen heb ik al lang niet meer. Maar ik ben niks vergeten. Van Tijn is niet van de evenementiële geschiedenis, waarin individuen of politici een doorslaggevende invloed hebben op het verloop van de geschiedenis. Nee, het zijn kwantitatieve gegevens, de verzameling statistische data die het verloop bepalen. De gedachte is dat iedereen moet eten en alles zal doen om dat mogelijk te maken. De geschiedenis wordt gemaakt door het gevecht om schaarse middelen. Mensen zijn nu eenmaal materialistisch ingesteld. Zo is in zijn ogen het economisch handelen van mensen een gevolg van de keuzes die het grootkapitaal mensen oplegt. Er kan wel een wil zijn, maar er is geen weg. En dan begrijp ik het ongelukkige noodlot van Denain. Dit is geen toeval. Het is de noodzakelijke en onafwendbare bestemming van dit stadje.
Want al in de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt het vonnis voor Usinor-Denain getekend met de oprichting van Usinor-Dunkerque. De directie weet dat de productie van staal altijd efficiënter kan. Zeker na de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal in 1956. Dat is de voorloper van de E.E.G. en de latere Europese Unie. In Duinkerken kan men op termijn veel goedkoper en efficiënter staal produceren dan in Denain. De ligging van de nieuw te bouwen hoogovens is veel gunstiger aan de zee dan aan de nietige Schelde. Bulkcarriers voeren goedkope steenkool en erts aan uit Brazilië, de Verenigde Staten, Canada, Engeland. De bouw begint in 1956, de eerste oven in Duinkerken brandt zes jaar daarna. Voor Denain is het dan een kwestie van tijd. In 1968 breken de eerste grote stakingen uit, de aankondiging van de sluiting duurt nog tien jaar. De mijnindustrie ondergaat eenzelfde proces. De oude mijn Fosse d’Aremberg sluit in 1989 definitief. Unesco verklaart in in 2012 het hele steenkolenbekken van Nord-Pas-de-Calais tot monument, ook de oude sintelbergen die her en der het Noord-Franse landschap domineren. Die Franse mijnen blijven voor Europese verhoudingen sowieso lang open. Want in Nederland kondigt minister van economische zaken Joop den Uyl al in 1965 de sluiting van de Limburgse Staatmijnen aan.
De Fosse d’Aremberg is in 1993 het decor voor de indrukwekkende film Germinal (De Mijn), met Gérard Depardieu en Miou-Miou in de hoofdrollen. Het verhaal speelt zich af in een mijn in Frankrijk tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Het is een klassiek conflict tussen arm en rijk naar het boek van schrijver Emile Zola. Hier worden de mijnwerkers afgeschilderd als menselijk vee. Armoede maakt lelijk. Het is niet bezijden de waarheid. Regisseur Claude Berri zou de film zo weer in het Denain van de 21e eeuw kunnen maken.

Denain verliest in korte tijd tienduizend inwoners. Nog voor de aankondiging van de sluiting loopt het midden en hoger kader weg uit Denain. De beter opgeleiden vinden elders emplooi, vooral in het dichtbij gelegen ‘bourgeois’ Valenciennes. Wat achterblijft zijn de laaggeschoolden. Met weinig kans op ander werk. Denain is als kleine stad helemaal afhankelijk van de staalfabriek. En als die verdwijnt, blijft er weinig over. Ja, negentig hectare zwaar vervuilde grond. Er volgen jaren van gewelddadige demonstraties en sociale onrust. Franse arbeiders zijn geen echte polderaars. Als ze eenmaal staken of demonstreren gaat het hard tegen hard. Er wordt zelfs een heuse ansichtkaartenserie gewijd aan de sluiting van Usinor-fabrieken. De ogen van de vrouw die langs de reclameborden met leuzen loopt zijn afgeplakt. In Frankrijk mag je mensen niet tegen hun wil in de openbare ruimte fotograferen.
De arbeiders blijven lang hopen dat Usinor genationaliseerd zal worden en dat daarmee de productie voor staal in Denain behouden zal blijven. De socialisten werpen zich in de jaren tachtig op als verdediger van een verloren zaak. De bedrijven die zich er met Europese subsidie vestigen, zijn al weer vertrokken omdat ze het elders nóg goedkoper kunnen maken. Armoede trekt armoede aan. Grote groepen Roma-zigeuners, kansloze immigranten uit Oost-Europa en Noord-Afrika. Allemaal bij elkaar en gescheiden in te kleine huizen. Denain is een goudmijn voor huisjesmelkers. Want niemand heeft nog geld voor een huis. Dus kopen de huisjesmelkers de oude huizen voor bodemprijzen en splitsen de woningen op om ze te verhuren aan huishoudens in moeilijkheden.
De fabriek zelf is intussen helemaal gesloopt. Als ik er met de auto over de Rue Louis Petit rij, zie ik aan de ene kant het voormalige fabrieksterrein, aan de andere kant de straten met de kleine arbeidershuisjes. Die staan er nog wel. De arbeiders liepen zo vanuit hun bed de fabriek in. Niks geen reistijden. Verderop richting het oosten zijn er vooral low budget-winkelhallen met een te grote parkeerplaats. En een aantal grote opslagruimtes waar ogenschijnlijk geen enkele activiteit te zien is. Er is een parkje aangelegd. Hier en daar staan nog enkele losse oude gebouwen die herinneren aan de staalfabriek. Ze zijn te herkennen aan de donkerrode bakstenen, schril afstekend tegen de rechthoekige, moderne en kleurloze hallen. Toch vind ik er nog een fabriek die met staal van doen heeft: de Fonderie et Acierie de Denain aan de Boulevard François Mitterand. De Kamer van Koophandel meldt dat hier niet meer dan tweehonderd mensen werken. Er staan maar een paar auto’s op het terrein geparkeerd, ook al is het een doordeweekse dag.
Uit de reeks ‘trotse’ ansichtkaarten bewaart Chantale Houdart deze kaart thuis in een lade. Hij heeft daar zeker twintig jaar gelegen, tot in 1985. Dan is er blijkbaar geen reden meer om de nog onbeschreven kaart te bewaren en ze gebruikt hem om de oplossing van een kruiswoordraadsel naar het vrouwenblad Femme Actuelle te sturen. Femme Actuelle is een Franse variant op de Nederlandse Libelle. Chantale schrijft de oplossing in blokletters op de kaart: FURONCULOSE. Dat is een huidaandoening die je niemand toewenst. Omdat ze een prijs kan winnen staat haar afzendadres op de kaart: 22, Cité Sabatier, Denain. De hoofdprijs zal wel een set handdoeken of een snelkookpan geweest zijn, maar ze heeft vast niets gewonnen. Want mensen uit Denain winnen nooit meer een hoofdprijs. Haar huis ligt pal langs de verzonken snelweg A21, niet ver van waar ooit de Usinor-Denain stond. Terwijl de nieuwe welvaart over deze weg voorbij snelt, staat hier alles stil. Ik zou gek worden van de uitlaatgassen en het lawaai van het langsrazende, doorgaande verkeer. De bewoners van Denain zijn wel wat gewend.
Ondanks allerlei investeringsprogramma’s lukt het maar niet om hier werkgelegenheid te creëren. Het laatste plan is om in de Schelde-haven van Denain een logistiek platform te maken, voor goederentransport over het water. En dat moet nieuwe bedrijvigheid trekken. Maar het zal nooit meer zoveel zijn als vroeger. Want we doen steeds meer met minder mensen. Ook dat is een historische werkelijkheid. “Daar krijgt geen socialist een speld tussen”, zou Theo van Tijn zeggen. Maar Van Tijn leeft niet meer. Als een leerling van hem, zeg ík het dan maar.

 

[ezcol_1half]


[/ezcol_1half] [ezcol_1half_end]

[/ezcol_1half_end]

 

1 gedachte over “Denain 1965”

  1. Rob, wat een ingrijpend verhaal: rauw en realistisch. Maar wat plaats jij dat in een begrijpelijk perspectief dankzij je oude leraar. Chapeau!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Souvenirs