Kijk- en leestijd ca. 14 minuten
Tekst © Rob Hoen
Frankrijk kent van die stadjes waar je jezelf gaat afvragen hoe het kan dat er ansichten van zijn. Denain is een echte arbeidersstad, zoals je die vaker tegenkomt in Noord-Frankrijk. Het ligt in het oude steenkolenbekken van het noorden, in de driehoek Lille, Valenciennes en Douai. Je gaat hier nooit van zijn leven met vakantie. Hier komt geen toerist. Journalisten weten Denain wél te vinden: voorafgaand aan iedere Franse verkiezingsronde maken ze een reportage in deze stad.

Denain is anno 2017 een verloederde stad. Bijna 43 procent van de mensen leeft hier onder de armoedegrens. Een enkele banlieue rond Parijs is nog armer. Meer dan een derde van de beroepsbevolking is werkloos. In Denain word je gemiddeld niet ouder dan 57 jaar. Het is ook een bolwerk van het Front National. Bij de laatste presidentsverkiezingen stemde bijna zestig procent voor Marine Le Pen. De in de jaren zeventig en tachtig oppermachtige Parti Socialiste speelt al jaren een ondergeschikte rol in Denain.


Tegelijkertijd besef ik dat de arbeidersgezinnen van Denain maar pionnen in het spel zijn van het kapitalisme. Dat doet mij denken aan mijn vroegere hoogleraar Theo van Tijn. Als student sociale en economische geschiedenis volg ik zijn hoorcolleges aan de Rijksuniversiteit Utrecht in de jaren tachtig. Zijn colleges verlopen in een tempo als het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Met ingelaste stiltes, zodat je bijna de tekst woordelijk kunt optekenen. Het verschil met dat Grote Dictee is dat het klare taal is. Een helder en ongekunsteld verhaal zonder moeilijke woorden. Die aantekeningen heb ik al lang niet meer. Maar ik ben niks vergeten. Van Tijn is niet van de evenementiële geschiedenis, waarin individuen of politici een doorslaggevende invloed hebben op het verloop van de geschiedenis. Nee, het zijn kwantitatieve gegevens, de verzameling statistische data die het verloop bepalen. De gedachte is dat iedereen moet eten en alles zal doen om dat mogelijk te maken. De geschiedenis wordt gemaakt door het gevecht om schaarse middelen. Mensen zijn nu eenmaal materialistisch ingesteld. Zo is in zijn ogen het economisch handelen van mensen een gevolg van de keuzes die het grootkapitaal mensen oplegt. Er kan wel een wil zijn, maar er is geen weg. En dan begrijp ik het ongelukkige noodlot van Denain. Dit is geen toeval. Het is de noodzakelijke en onafwendbare bestemming van dit stadje.
Want al in de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt het vonnis voor Usinor-Denain getekend met de oprichting van Usinor-Dunkerque. De directie weet dat de productie van staal altijd efficiënter kan. Zeker na de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal in 1956. Dat is de voorloper van de E.E.G. en de latere Europese Unie. In Duinkerken kan men op termijn veel goedkoper en efficiënter staal produceren dan in Denain. De ligging van de nieuw te bouwen hoogovens is veel gunstiger aan de zee dan aan de nietige Schelde. Bulkcarriers voeren goedkope steenkool en erts aan uit Brazilië, de Verenigde Staten, Canada, Engeland. De bouw begint in 1956, de eerste oven in Duinkerken brandt zes jaar daarna. Voor Denain is het dan een kwestie van tijd. In 1968 breken de eerste grote stakingen uit, de aankondiging van de sluiting duurt nog tien jaar. De mijnindustrie ondergaat eenzelfde proces. De oude mijn Fosse d’Aremberg sluit in 1989 definitief. Unesco verklaart in in 2012 het hele steenkolenbekken van Nord-Pas-de-Calais tot monument, ook de oude sintelbergen die her en der het Noord-Franse landschap domineren. Die Franse mijnen blijven voor Europese verhoudingen sowieso lang open. Want in Nederland kondigt minister van economische zaken Joop den Uyl al in 1965 de sluiting van de Limburgse Staatmijnen aan.
De Fosse d’Aremberg is in 1993 het decor voor de indrukwekkende film Germinal (De Mijn), met Gérard Depardieu en Miou-Miou in de hoofdrollen. Het verhaal speelt zich af in een mijn in Frankrijk tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Het is een klassiek conflict tussen arm en rijk naar het boek van schrijver Emile Zola. Hier worden de mijnwerkers afgeschilderd als menselijk vee. Armoede maakt lelijk. Het is niet bezijden de waarheid. Regisseur Claude Berri zou de film zo weer in het Denain van de 21e eeuw kunnen maken.
Denain verliest in korte tijd tienduizend inwoners. Nog voor de aankondiging van de sluiting loopt het midden en hoger kader weg uit Denain. De beter opgeleiden vinden elders emplooi, vooral in het dichtbij gelegen ‘bourgeois’ Valenciennes. Wat achterblijft zijn de laaggeschoolden. Met weinig kans op ander werk. Denain is als kleine stad helemaal afhankelijk van de staalfabriek. En als die verdwijnt, blijft er weinig over. Ja, negentig hectare zwaar vervuilde grond. Er volgen jaren van gewelddadige demonstraties en sociale onrust. Franse arbeiders zijn geen echte polderaars. Als ze eenmaal staken of demonstreren gaat het hard tegen hard. Er wordt 
De arbeiders blijven lang hopen dat Usinor genationaliseerd zal worden en dat daarmee de productie voor staal in Denain behouden zal blijven. De socialisten werpen zich in de jaren tachtig op als verdediger van een verloren zaak. De bedrijven die zich er met Europese subsidie vestigen, zijn al weer vertrokken omdat ze het elders nóg goedkoper kunnen maken. Armoede trekt armoede aan. Grote groepen Roma-zigeuners, kansloze immigranten uit Oost-Europa en Noord-Afrika. Allemaal bij elkaar en gescheiden in te kleine huizen. Denain is een goudmijn voor huisjesmelkers. Want niemand heeft nog geld voor een huis. Dus kopen de huisjesmelkers de oude huizen voor bodemprijzen en splitsen de woningen op om ze te verhuren aan huishoudens in moeilijkheden.
De fabriek zelf is intussen helemaal gesloopt. Als ik er met de auto over de Rue Louis Petit rij, zie ik aan de ene kant het voormalige fabrieksterrein, aan de andere kant de straten met de kleine arbeidershuisjes. Die staan er nog wel. De arbeiders liepen zo vanuit hun bed de fabriek in. Niks geen reistijden. Verderop richting het oosten zijn er vooral low budget-winkelhallen met een te grote parkeerplaats. En een aantal grote opslagruimtes waar ogenschijnlijk geen enkele activiteit te zien is. Er is een parkje aangelegd. Hier en daar staan nog enkele losse oude gebouwen die herinneren aan de staalfabriek. Ze zijn te herkennen aan de donkerrode bakstenen, schril afstekend tegen de rechthoekige, moderne en kleurloze hallen. Toch vind ik er nog een fabriek die met staal van doen heeft: de Fonderie et Acierie de Denain aan de Boulevard François Mitterand. De Kamer van Koophandel meldt dat hier niet meer dan tweehonderd mensen werken. Er staan maar een paar auto’s op het terrein geparkeerd, ook al is het een doordeweekse dag.

Ondanks allerlei investeringsprogramma’s lukt het maar niet om hier werkgelegenheid te creëren. Het laatste plan is om in de Schelde-haven van Denain een logistiek platform te maken, voor goederentransport over het water. En dat moet nieuwe bedrijvigheid trekken. Maar het zal nooit meer zoveel zijn als vroeger. Want we doen steeds meer met minder mensen. Ook dat is een historische werkelijkheid. “Daar krijgt geen socialist een speld tussen”, zou Theo van Tijn zeggen. Maar Van Tijn leeft niet meer. Als een leerling van hem, zeg ík het dan maar.
[ezcol_1half]
[/ezcol_1half] [ezcol_1half_end]
[/ezcol_1half_end]






1 gedachte over “Denain 1965”
Rob, wat een ingrijpend verhaal: rauw en realistisch. Maar wat plaats jij dat in een begrijpelijk perspectief dankzij je oude leraar. Chapeau!