Reproducties van ansichtkaarten
fotosouvenirs

Parijs 1961

Leestijd 13 minuten
Filmtijd 23:26 minuten

Tekst © Rob Hoen

Dit is de Notre-Dame in Parijs. De tijd dat er nog auto’s over het kerkplein mogen rijden. Nu staan ze stil in een parkeergarage er onder. Twee taxi’s draaien de Rue de la Cité op, in de richting van Le Marais. Die kant mogen ze vandaag de dag niet meer op. De Rue de la Cité is nu eenrichtingsverkeer de andere kant uit, richting Quartier Latin. Op het plein voor de kathedraal rijden auto’s af en aan. Veel ruimte voor verkeer is er niet, want de Notre-Dame ligt op een klein eiland in de rivier de Seine: Île de la Cité. Rijden met een auto is niet de meest economische, noch de milieuvriendelijkste wijze om Parijs te zien. Voor mij wel de meest ontspannen manier. Rijdend over de brede straten van George-Eugène Haussmann. Draaiend en kerend tussen al die andere auto’s, als in een krioelende mierenhoop.

Die Notre-Dame is het symbool van middeleeuws Parijs. Het bouwwerk blijkt trouwens niet voor de eeuwigheid voorbestemd. Tenminste, als ik de laatste nieuwsberichten over de bouwkundige staat ervan mag geloven. Allerlei stukken steen vallen spontaan van de kerk af. Uit voorzorg worden loszittende ornamenten van de kerk afgehaald en bewaard op een soort dodenakker. Die losse elementen hebben een magische aantrekkingskracht op mij, als verloren stukken steen op een oude begraafplaats. Het heeft een zekere schoonheid. Zo’n oude monumentale kerk waaraan zoveel geschiedenis voorbij is gegaan, te zien worstelen met aftakeling. Natuurlijk, het monument veroudert door de tand des tijds, maar dat proces wordt nog eens versneld door de luchtvervuiling van het verkeer, die de kerk letterlijk doet afbrokkelen. Vooralsnog is er geen geld voor een grote opknapbeurt. Maar ik betwijfel even of het wel allemaal de schuld de uitlaatgassen is. Het lijkt mij dat achterstallig onderhoud minstens een even grote factor is. Vijftig jaar geleden reden hier meer auto’s voorbij dan vandaag de dag.
Als kind heb ik altijd gedacht dat kerken onsterfelijk zijn. Onverklaarbaar onverwoestbaar en onvergankelijk, wat er ook gebeurt. Die gedachte komt van foto’s en films die ik als kind heb gezien van een platgebombardeerd Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar kerktorens ongenaakbaar alle geweld getrotseerd lijken te hebben. Ze blijven hun torens te midden van alle puinhopen omhoog richten. Ik weet dat er toen kerken verwoest zijn, maar als 6-jarige is mijn wereldbeeld nu eenmaal anders dan dat van nu. Zo staat de torenspits van de Gedächtniskirche in Berlijn nog steeds overeind als een indrukwekkende ruïne. Die is als monumentale bouwval misschien wel onvergankelijker geworden dan de Notre-Dame. Maar dat is voor een ander verhaal.

In de eerste helft van de 19e eeuw zijn er nog geen auto’s in Parijs, maar dan al beklaagt de handel zich over de slechte bereikbaarheid van het centrum. De industrialisatie en de daarmee gepaard gaande stroom van arbeiders uit de provincie naar de binnenstad van Parijs resulteert in overbevolking, verpaupering en sociale onrust. De stad is sinds de Middelleeuwen nauwelijks veranderd en in de loop van de tijd steeds verder dichtgegroeid. In de periode 1830-1848 zijn er verschillende hongeroproeren, die de machthebbers maar moeilijk onder controle kunnen krijgen, omdat het gepeupel de smalle straten eenvoudig kan barricaderen. Napoleon III geeft rond 1850 de opdracht aan Georges-Eugène Haussmann plannen uit te voeren voor een grootscheepse verbouwing van Parijs. Dat zijn uitwerkingen van al oudere plannen en zoals zo vaak duurt het jaren om dergelijke grote veranderingen te realiseren. Haussmann sloopt zowat de gehele Parijse binnenstad. Die maakt plaats voor brede boulevards, telkens uitmondend op grote stervormige pleinen. Langs die boulevards verrijzen doorlopende gevels met een vaste hoogte in verhouding tot de breedte van de straat. Dit alles in crèmekleurige steen, die de huidige Parijse avenues een zo voornaam aanzicht geven. Het proletariaat wordt uit de binnenstad gejaagd. Het is een begin van het ontstaan van de banlieues, de beruchte Parijse voorsteden.

De Franse hoofdstad telt nu ongeveer 900.000 auto’s. Die moeten allemaal ergens parkeren, want de meeste tijd staan ze gewoon stil. Gemiddeld is dat bijna 96 procent van een autoleven. Dat schrijft de RAC Foundation, dat is een Britse onafhankelijke organisatie die de effecten van mobiliteit in relatie tot economie, milieu en veiligheid onderzoekt. Autobezit is daarmee buitengewoon inefficiënt en kostbaar. Ze zorgen voor een enorm ruimtebeslag. Op sommige plekken wordt nu al 50.000 euro of meer voor een vaste parkeerplaats betaald. Parkeren is handel in Parijs. Talloze particulieren verhuren hun parkeerplaats in de kelder onder hun appartement.


Toch is de autodichtheid relatief laag. Met 2,2 miljoen Parijzenaars -de inwoners van de banlieues niet meegerekend- heeft veertig procent een auto. Dat aantal neemt ieder jaar verder af. In die vier procent van de tijd dat een auto rondrijdt in Parijs zorgt hij voor veel overlast. Er zijn relatief veel diesels. Vanaf 2024 mogen die helemaal niet meer in de stad komen. Vanaf 2030 de benzineauto’s trouwens ook niet meer. De fijnstof die auto’s op fossiele brandstof uitstoten, belasten het milieu te zwaar. Het milieu wordt met fijnstof zwaar belast.
Volgens het agentschap Santé Publique France is luchtvervuiling de derde doodsoorzaak in Frankrijk, na roken en excessief alcoholgebruik. Onderzoekers van het Centre National de la Recherche Scientifique hebben uitgerekend dat de fijnstofconcentratie in Parijs op 13 december 2013, toen de vervuiling door smog een piek bereikte, te vergelijken is met die van een kamer van vier bij vijf meter waarin acht mensen zitten te roken. Daarnaast zorgt het verkeer zorgt voor kabaal. Als je na een dag door de stad lopen op je hotelkamer komt en je houdt de ramen dicht, overvalt je een weldadige rust. Want dan pas merk je hoeveel lawaai deze stad maakt.
Parijs is druk, net zoals iedere grote stad. Het lijkt hier wel een soort permanente spits, behalve dan op zondag. Dan kun je met je auto moeiteloos over de brede avenues rijden, langs de Seine, over de Champs-Élysées. Autorijden in Parijs blijft een bijzondere ervaring. Veel mensen staat het zweet al in de handen alleen al bij de gedachte dat ze over de Phériphérique of de A87 rond Parijs naar het zuiden moeten rijden. De chaos, de files, de motorrijders die je aan alle kanten passeren, de af- en opritten met heel korte stroken. Maar meestal wen je er wel aan. En in de file staan is niet iets om nerveus van te worden. Geduld is hier een schone zaak. Bovendien staan we in de Randstad intussen evenveel in de file als rond Parijs. Alles went.


Anders dan we in Nederland gewend zijn, geldt in Parijs het recht van de sterkste. Voor iedere verkeersregel bestaat in Parijs wel een uitzondering. Rij je eenmaal in de binnenstad is het wriemelen en dringen. Als jij op een kruising de plek niet pakt, doet een ander het. Ben je niet snel genoeg weg bij een stoplicht, dan volgt er vrijwel altijd veel misbaar van een andere chauffeur. Verder niets aan de hand, het is niet persoonlijk. Dringen op een verkeersplein is de gewoonste zaak van de wereld. Telkens een stukje opschuiven tot je bijna tegen de ander aan staat, en dan afwachten of de ander doorgaat of inbindt. En dan gewoon veel gas geven. Tempo maken als er ruimte is. Je hoort je autobanden dreunen op de kasseien die her en der door het versleten asfalt komen. Je denkt dat je 90 rijdt, maar het is nooit meer dan 50. Dus gewoon meedoen met de Parijzenaars, dat werkt het beste. Want ze zijn chagrijnig, arrogant, bot en onvriendelijk. Tenminste zolang je hun taal niet spreekt. Maar in de auto spreek je niet met elkaar. Hier geef je gas en claxonneer je naar alles wat je voor de voeten rijdt. Niemand kijkt ervan op.

Dankzij navigatiesystemen is het nu wel veel gemakkelijker geworden om in Parijs te doorkruisen dan vroeger. Ik weet nog dat ik ergens in de jaren tachtig met de auto in Parijs op zoek was naar mijn hotel in de Rue de Moscou. Ik was er voor een beurs. Met een verkreukte, veel te grote plattegrond achter het stuur op weg naar die vermaledijde straat in het 9e arrondissement, te midden van de verkeerschaos. Het vreemde is, je komt altijd in Parijs aan tijdens de spits. Vooraf had ik de stadsplattegrond uitgebreid bestudeerd. Het kon niet misgaan. Totdat eenmaal ter plekke blijkt dat je geplande route tijdelijk afgesloten is voor alle verkeer. Of dat een straat opeens eenrichtingsverkeer is.
Het verkeer in Parijs gaat in golven. Stoplichten bepalen het ritme. Springt een licht op groen, dan zet de stoet zich in beweging. Een reeks auto’s is weg, de volgende rij staat alweer klaar. Het mooist is dat te zien op de Champs-Élysées. Acht banen naast elkaar, met aan weerszijden parkeerplaatsen. Op de eerste rijstrook stoppen regelmatig auto’s en bussen. Daar moet je dan weer omheen als je op de verkeerde rijstrook op de Champs-Élysées begonnen bent. In het midden rijden, dat is het beste. Om de honderd meter is er een oversteekplaats voor voetgangers, met zebrapad en stoplichten. In het midden bevindt zich een soort vluchtheuvel voor het geval je de overkant niet in één keer haalt. Of wanneer je daar zo nodig een foto wilt maken van de Arc de Triomphe in de verte. Je ziet de auto’s komen aanstormen. Ze stoppen voor het rode licht. Verveeld kijken de chauffeurs voor zich uit. Bijna mechanisch geven ze weer gas om honderd meter verderop weer te stoppen. Zo gaat het de hele dag door. Ooit kon je op de middelste strook van de Champs-Élysées parkeren. Het was ook een standplaats voor taxi’s. De meest fantastische plek om je auto neer te zetten. Maar het mooist is wel om rond de Arc de Triomphe te rijden. Daar is de meeste ruimte voor chaos. En om flink gas te geven. Eenmaal op het plein gaat het heel hard. Er is geen tijd voor twijfel.
Het meeste verkeer komt dagelijks vanuit de voorsteden richting centrum. Parijs is omringd door de Boulevard Phériphérique, de moeder aller rondwegen. Ooit lagen daar de stadspoorten en de forten die Parijs moesten verdedigen. Er was in dit gebied een bouwverbod om een vrij schootsveld voor de stadsverdediging te garanderen. Na de Eerste Wereldoorlog werd het vrijgegeven voor goedkope bouw. Met de groei van de welvaart en het verkeer komt in de jaren vijftig het aangewezen moment om hier een rondweg aan te leggen. In 1956 begint de bouw, het laatste stukje weg wordt in 1973 geopend.
Alle grote steden hebben ringwegen, maar nergens ligt die zo dicht bij het centrum als in Parijs. De Franse liefde voor de auto als kind van de welvaart is in Parijs intussen wel bekoeld. Er zijn plannen om in de toekomst de Phériphérique om te bouwen tot een andersoortige verkeersader met lagere snelheden. Bedoeld voor fietsers en ander langzaam verkeer. Een onrealistisch idee, want daarmee haal je de verkeersdruk op het centrum niet weg. En waar laat je het verkeer dat nu over deze ring rijdt? Het is wachten op een nieuwe Napoleon III. Tot die tijd heeft burgemeester Anne Hidalgo in ieder geval het gebied binnen de ringweg tot milieuzone verklaard, waar je alleen nog in mag met een milieusticker achter de voorruit. Behalve tussen acht uur ’s avonds en zes uur ’s morgens en in de weekenden. Dan mogen nu nog de grootse smeerkezen de stad in.
Als ik in Parijs ben en ik wandel op straat moet ik altijd denken aan de korte film C’était un rendez-vous (1976) van de Franse regisseur en cameraman Claude Lelouch. Die zorgt destijds voor veel ophef. Lelouch wordt gearresteerd nadat de film voor het eerst publiekelijk getoond is en deze gaat daarna jarenlang ondergronds. In die film rijdt Lelouch met een hydraulisch geveerde Mercedes-Benz 450 SEL 6.9 met huiveringwekkende snelheid door Parijs. Hij is op weg naar zijn geliefde die op Montmarte op hem wacht. Op de voorbumper is een camera bevestigd. De film begint op de Boulevard Phériphérique, bij de Porte Dauphine. Op sommige stukken rijdt Lelouch 140 kilometer per uur. Rode stoplichten negeert hij. De film is in één take gemaakt. Hij duurt negen minuten en eindigt als de coureur op zijn plaats van bestemming aankomt. Daar omhelst hij een vrouw. Dat is voor de Sacre Cœur. De film is op een zondag in augustus om half zes ’s morgens opgenomen. Tegenwoordig zou je tijdens de spits voor deze afstand meer dan een uur nodig hebben. Lelouch doet het in negen minuten. Op onoverzichtelijke plekken heeft hij spotters neergezet, die hem met een walkie talkie waarschuwen als er tegenliggers aankomen. De motorgeluiden in de film zijn afkomstig van een Ferrari, die over het geluid van de Mercedes gemonteerd zijn. Hij gebruikt voor deze film een nieuwe techniek om te filmen: een gyro gestabiliseerde camera, zodat het beeld niet teveel schudt tijdens het rijden. Het zou onmogelijk zijn een stabiele opname te maken met een dergelijke camera op een stugge Ferrari als gevolg van de vele hobbels in de straten van Parijs. Tot op de dag van vandaag is onduidelijk wie de auto bestuurde. Was het een beroemde autocoureur of Lelouch zelf? De Schotse band Snow Patrol gebruikt de film van Lelouch in 2006 als videoclip bij hun single Open Your Eyes. Je krijgt in zes minuten een fenomenaal beeld van de straten van Parijs. Het is adembenemend. Deze muziekvideo is op Youtube al meer dan 37 miljoen keer bekeken.

Al in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw bezwijkt Parijs onder het verkeer. Maar dan wordt dan nog als een verworvenheid én tegelijkertijd als een noodzakelijk kwaad beschouwd als gevolg van de toegenomen welvaart. Auto’s zijn in die jaren bijna heilig in Parijs. Het is het tijdperk van de Citroën 2CV, Ami en DS, Peugeot 403 en 404, Renault 4 en 16. De auto wordt bereikbaar voor bijna iedereen.
De Phériphérique is altijd een harde scheidslijn geweest tussen het echte Parijs en de agglomeraties er omheen. Het zijn twee gescheiden werelden. De druk vanuit de banlieues op het centrum is groot, omdat bijna alles eerst over de Phériphérique moet of met de metro naar het centrum, om vervolgens naar een andere buitenwijk te reizen. De ‘oude’ metro is om je te verplaatsen binnen de ring prima, maar als je van banlieue naar banlieue moet, wordt het een ander verhaal. Daarom is in 2015 begonnen met de Grand Paris Express: een nieuwe 200 kilometer lange metrolijn met 68 nieuwe stations rond Parijs, die de buitenwijken met elkaar verbindt. Bijna 90 procent van deze lijn wordt ondergronds. De kosten zijn begroot, voor wat het waard is,  op 28 à 35 miljard euro, de oplevering is gepland tussen 2019 en 2030. Het betekent een enorme economische impuls voor die buitenwijken omdat rond de stations kantoren komen en er dus werkgelegenheid zal ontstaan. En het verkeer in Parijs wordt ontlast. De prognose is dat er per dag twee miljoen mensen gebruik van gaan maken.

Een voorbode van een auto-arm Parijs is er al. Iets wat je alleen ontdekt als je er met de auto rijdt. Want door de steeds verdergaande voorschriften is er voor de gewone sterveling binnen de Phériphérique geen benzinestation meer te vinden. Ze zijn er nog wel, maar verscholen onder een gebouw of half verstopt achter een poort. Je moet ze weten, ook de namen van de grote merkbenzines ontbreken. De kosten om aan die eisen te voldoen zijn zo hoog dat de prijs van de benzine onbetaalbaar wordt. Parijzenaars weten die pompen wél te vinden, voor zover ze er nog zijn. Of ze halen hun benzine in de voorsteden. Maar na 2030 hoeft dat zelfs niet meer. Want dan rijden hier alleen nog elektrische auto’s met rubberbanden. Dat is dan weer de volgende uitdaging. Want slijtage van rubberbanden geeft veel fijnstof. Daarmee zijn die avenues en boulevards van Haussmann bijna achterhaald.
Maar gelukkig, we hebben de foto’s nog.

[ezcol_1third]

[/ezcol_1third] [ezcol_1third]

[/ezcol_1third] [ezcol_1third_end]

[/ezcol_1third_end]

 

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Souvenirs