Lees- en kijktijd ca. 12 minuten
Tekst © Rob Hoen
Een ansichtkaart met een hypermarché in Montfermeil. Eigenlijk is het geen ansicht, maar een reclamekaart van SUMA. Dat staat voor SUperMArché en de keten behoort tot de eerste generatie hypermarkten van Frankrijk. Die kaart krijg je aan de kassa. Aan de achterkant staan de openingstijden vermeld, met soms een routebeschrijving. Eigenlijk weet je al lang waar die supermarkt ligt, want je hebt die kaart zojuist aan de kassa meegekregen. Maar misschien toch handig, zo’n kaart.

Maar nu weet ik waarom ik hem heb bewaard. Omdat deze kaart een typisch Frans fenomeen laat zien: de hypermarché. Ze kunnen zomaar uit het niets opdoemen. Een enorm gebouw met een 500 meter brede pui. Waar ooit koeien graasden. Waar eens een begraafplaats was, een klooster of een veld met koolzaad. Je haat ze of je vindt ze geweldig, deze superefficiënte uitwassen van de consumptiemaatschappij. Overgewaaid uit Amerika begin jaren zestig – toen alles dat uit de VS kwam nog goed was – hebben deze hypermarché’s de complete Franse winkelmiddenstand uit steden, stadjes en dorpen weggevaagd. Want daar vind je nu nog nauwelijks een gewone groenteboer meer. Misschien nog wel een enkele bakker, een slager. De laatsten der Mohikanen. Waarom zo veel kleine winkels, als je alles gewoon in een enkel gebouw kunt stoppen met een centrale kassa? Je tegelijk alles in de auto kunt doen en geen last meer wilt hebben met het zoeken van een parkeerplaats in verstopte stadscentra? En als de politiek je geen strobreed in de weg legt? Onbewust moet ik aan Jos van Rey denken en zijn Palermo aan de Maas als ik zo’n megawinkel zie. Ook al protesteer je dat je een ons weegt, die winkel komt er. En dan ben je uiteindelijk toch dankbaar.
De hypermarkt van SUMA op de ansichtkaart is geopend in 1967 in Montfermeil. Dat is een voorstad van Parijs. Het is nog maar een kleintje. Met net 2700 vierkante meter is het een voorbode van wat er komen gaat. In 1969 bouwt de controversiële architect en betonliefhebber Claude Parent een ogenschijnlijk overdreven grote hypermarkt in Ris-Orange. Het zijn dus niet altijd saaie, vormeloze hallen.
Het is in de tijd dat De Gruyter nog het ‘snoepje van de week’ heeft en Albert Heijn nog spreekt van zelfbedieningswinkels. In de jaren zestig schieten ze als paddenstoelen uit de grond. Supermarkten in allerlei vormen en maten. Maar vooral ook de hypermarkt. Een hyper is een complete megamarkt waar je naast levensmiddelen nog een hoop andere dingen kunt kopen die je niet in je mond kunt stoppen. SUMA bestaat intussen niet meer, maar In Frankrijk zijn er genoeg andere concerns die zweren bij deze formule: E. Leclerc, Intermarché, Carrefour om er maar een paar te noemen.


Deze mega-supermarkten vind je in Frankrijk niet alleen aan de rand van grotere steden, ze staan ook bij kleinere steden of zelfs grote dorpen. Naar gelang de grootte van de stad, groter of minder groot. Ze maken van Albert Heijn XL een kleine kruidenier.
Ik vind het heerlijk om door zo’n supergrote winkel te lopen. Alleen al omdat ik een Jumbo of Albert Heijn 
Van brood tot oesters, kokkels en kreeften, van kinderwagen tot een nieuwe accu voor je auto, van onderbroek tot merguez en televisie. Je kunt er gewoon écht alles kopen. Een schap van vijftien meter lang, met alleen maar zuiveltoetjes, tien meter chocolade of voorverpakte vleeswaren. Of vijftig soorten drinkwater, veertig varianten van mayonaise, met een wijnafdeling die iedere Nederlandse slijter subiet ontnuchtert. Een groenteafdeling die tien Hollandse groenteboeren niet eens kunnen vullen. En daarnaast ook nog eens een grote slager en viswinkel, met verse producten met een keus en kwaliteit waar het assortiment van een gemiddelde Nederlandse slager of visboer mager bij afsteekt.
Op weg in Frankrijk bezoek ik er wel altijd een paar. Niet om er groots in te kopen, maar om er levensmiddelen te kopen die ik in Nederland niet kan krijgen. Of omdat ze daar gewoon van een betere kwaliteit zijn. Niet omdat het daar goedkoper zou zijn. Het is een wereld van contrasten. Dan zie ik mensen met een kop op twee karren tegelijk door de kassa gaan. Maar ook klanten met slechts een of twee producten in de winkelwagen. Vaak oudere jongeren (in Frankrijk ga je al voor je 55-ste met pensioen) die dan in zo’n moderne winkel al hun producten zelf scannen, maar aan de kassa een papieren cheque uitschrijven.
Die hypermarché’s zijn trouwens de hele dag open. Tot in de avond. Ook Frankrijk kent een 24-uurs-economie. Dat gaat niet altijd op voor de bijbehorende pompstations. Bij de nieuwste hypers kun je alleen met pin betalen en is de pomp onbemand. Maar er zijn er ook nog met zo’n glazen hokje, waar een cassière in zit die verveeld met haar telefoon zit te spelen. Je kunt daar zowel met pin als met cash betalen. Een pinautomaat bij de pomp zelf is er niet. Je moet wel door de sluis langs het glazen huis. Als je dan om ongeveer om half een in de middag aanschuift om je tank te vullen, gaat op eens het hokje op slot en de pomp uit. Het is lunchtijd. Hypermarché of niet. ‘Om half twee ben je de eerste’, lijkt de cassière te willen zeggen en ze loopt naar haar brommer, waar haar getatoeëerde vriendje op haar wacht. De luxaflex tegen de brandende zon heeft ze in een ruk helemaal dichtgetrokken. Het loket is dicht. Die lunch is heilig in Frankrijk. Mijn collega suggereert om door te rijden naar de eindbestemming en onderweg te tanken. Eten zien we wel. Maar ik besluit het dichtstbijzijnde restaurant op te zoeken. Om uitgebreid te lunchen. Die juffrouw die zojuist onverbiddelijk op de stopknop geduwd heeft, ze heeft gelijk. Werken kan later ook nog.



